
Saneren van locaties
Om te kunnen saneren, moeten we weten wat er schoongemaakt moet worden. De grootste bronnen van bodemverontreinigingen van de NAM-locaties zijn de volgende:
Boorspoeling
De boorspoeling werd in de jaren 50, 60 en 70 van de vorige eeuw, net als de meeste andere stoffen, niet gezien als een probleem voor de bodem. De boorspoeling is hoofdzakeljk afgevoerd op een wijze die voor die tijd gebruikelijk en geaccepteerd was. Echter soms komen we bij bodemonderzoek toch barium tegen in de bodem op onze locaties.
Omdat boorspoeling een kleiachtige substantie is verspreidt het zich vrijwel niet in de bodem. Voor mens en milieu is het daarom geen bezwaar om te wachten met het opruimen totdat de hele locatie wordt opgeruimd. Dat is efficienter, omdat dan alles in een keer verwijderd kan worden. Bovendien is het beter voor het milieu, omdat dit minder energie vraagt. Deze werkwijze past ook binnen de huidige wet- en regelgeving.
Aardgascondensaat
Aardgascondensaat verspreidt zich vrij snel door de bodem. Daarom is de NAM vanaf het begin van de jaren ’90 actief bezig op het gebied van het saneren van dit soort bodemverontreinigingen. Op een aantal locaties is de bodemsanering nog gaande. Op de locaties waar nog restverontreiniging van aardgascondensaat aanwezig is wordt deze bewaakt door middel van monitoring van het grondwater.
Andere stoffen
Stoffen die specifiek voorkomen bij bodemverontreinigingen op de NAM-locaties zijn barium, benzeen en minerale olie. Ook deze stoffen worden in de gaten gehouden door monitoringssystemen en grondwaterpeilbuizen. Zodra mens of flora en fauna in het geding komt, wordt er ingegrepen.
Meer over Bodemreiniging de NAM-locaties
Bodembescherming: het voorkomen van verontreininging
Met de inwerkingtreding van de Wet bodembescherming 1987 is het veroorzaken van bodemverontreiniging verboden. Dit wordt het zorgplichtbeginsel genoemd: iedereen die handelingen verricht waardoor de bodem kan verontreinigen moet maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om dit te voorkomen.
Nieuwe verontreinigingen
Gedurende de bedrijfsvoering van de NAM mag de bodem niet verder verontreinigd raken. De wettelijke verplichting tot de zorg voor de bodem is vastgelegd in artikel 13 van de Wet bodembescherming. Veelal is de provincie het bevoegd gezag bij bodemverontreinigingen.
Oude verontreinigingen
Op sommige de NAM-locaties is de bodem in het verre verleden verontreinigd geraakt bij mijnbouwwerkzaamheden. Zo’n verontreiniging is veelal ontstaan door morsingen van vloeistoffen uit een installatie of tijdens werkzaamheden zoals het boren van de gasput.