Bij een verontreiniging dient hij de directe gevolgen te beperken en zo veel mogelijk ongedaan te maken. Het zorgplichtbeginsel is vastgelegd in artikel 13 van de Wet Bodembescherming.

Vloeistofkerende bedekking

Ter voorkoming van bodemverontreiniging op de NAM-locaties zijn diverse bodembeschermende voorzieningen aangebracht onder de installaties. Daarmee worden in geval van een lekkage de vloeistoffen opgevangen. Dit betreft meestal betonnen vloeistofkerende voorzieningen die verbonden zijn met een drainsysteem. De combinatie van voorzieningen en maatregelen wordt gekozen conform de richtlijnen in de NRB (Nederlandse Richtlijn Bodembescherming).

Monitoring van het grondwater

Op en bij elke locatie wordt het grondwater in de gaten gehouden door middel van een monitoringssyteem. Daarvoor is er een netwerk aan peilbuizen aanwezig. Wanneer er een afwijking in de resultaten te zien is, kan meteen onderzocht worden wat er aan de hand is. Zo kunnen eventuele nieuwe verontreinigingen vroegtijdig ontdekt worden.

Meer over Bodemreiniging NAM-locaties

Nieuwe verontreinigingen

Gedurende de bedrijfsvoering van de NAM mag de bodem niet verder verontreinigd raken. De wettelijke verplichting tot de zorg voor de bodem is vastgelegd in artikel 13 van de Wet bodembescherming. Veelal is de provincie het bevoegd gezag bij bodemverontreinigingen.

Oude verontreinigingen

Op sommige de NAM-locaties is de bodem in het verre verleden verontreinigd geraakt bij mijnbouwwerkzaamheden. Zo’n verontreiniging is veelal ontstaan door morsingen van vloeistoffen uit een installatie of tijdens werkzaamheden zoals het boren van de gasput.

Saneren van locaties

Om te kunnen saneren, moeten we weten wat er schoongemaakt moet worden. De grootste bronnen van bodemverontreinigingen van de NAM-locaties zijn de volgende: